De taalpolitiek van de Balai Poestaka

Dr. D.A. (Doris) Jedamski* (1997)

Inleiding

Taal en taalpolitiek[1], vooral in een koloniale context, spelen een beslissende rol in de heersende conflicten tussen en in de betrokken culturen. Er is al verschillende malen gewezen op de invloed van het Kantoor voor de Volkslectuur — sinds 1917 ook wel Balai Poestaka genoemd — op de ontwikkeling van het Maleis en enkele andere be-langrijke Indonesische talen, maar deze invloed is nog nooit grondig onderzocht.

De Nederlandse taalpolitiek in Nederlands-Indië heeft nooit het normale patroon vertoond van een dominante westerse taal en een aantal onderdrukte Inheemse talen, zoals dat kan worden aangetroffen in de meeste vroegere kolonies, waar de taal van de kolonisator ook nu nog overheersend is.[2] Terwijl andere koloniale machten hun eigen taal aan de Inheemse bevolking oplegden, regeerden en, later, onderwezen de Hollanders de Indonesiërs in hun Inheemse talen. Er werd van Nederlandse koloniale ambtenaren zelfs verwacht dat ze in ieder geval Maleis en ten minste een regionale taal leerden, waarbij de laatste gewoonlijk de taal van de regio was waar de ambtenaar geplaatst werd. Het was pas aan het begin van de twintigste eeuw, toen de ‘ethische politiek’ de overheersende ideologie was geworden, dat de Nederlandse taal voor een kleine Indonesische elite toegankelijk gemaakt werd. Een aantal koloniale functionarissen was er sterk voorstander van dat het Nederlands de belangrijkste voertaal zou worden, ook in het Inheemse schoolsysteem. Het onderwijs in de Inlandsche School der Tweede Klasse en in de Dessaschool werd echter nog steeds uitsluitend in het Maleis of in de taal van de regio gegeven.

Het Kantoor voor de Volkslectuur functioneerde inderdaad als de lange arm[3] van het koloniale onderwijssysteem, zoals in een aantal kritieken te lezen valt. Het was natuurlijk ook geworteld in de Nederlandse koloniale taaltraditie, en de functionarissen van het Kantoor hadden hun kennis van de Inheemse talen verworven in overeenstemming met die traditie. Maar ongeacht die traditie en de voortdurende discussies slaagde Volkslectuur erin haar eigen taalpolitiek uit te voeren, waarbij de aandacht voornamelijk gericht was op de Inheemse talen, maar waarbij ook het Nederlands betrokken werd wanneer dat nuttig leek. Het Kantoor voor de Volkslectuur gaf overigens niet alleen de toon aan, het ontwierp ook een nieuwe variant van het Maleis. Met name A. Teeuw benadrukt dit aspect: ‘Not the least merit of Balai Poestaka is its essential contribution to the standardization and normalization of Malay and the dissemination of this language.’ (Teeuw 1972:119) Of men deze positieve interpretatie nu deelt of niet, Volkslectuur/Balai Poestaka heeft onmiskenbaar een duurzame invloed gehad op het Maleis, op de verhouding van het Maleis met de belangrijkste regionale talen en op de verhouding tussen de regionale talen onderling. Volkslectuur dwong ook de verschillende soorten schrift die traditioneel gebruikt werden in een nieuw gedefinieerde hiërarchie.

Toen Volkslectuur in 1908 begon als de Commissie voor de Volkslectuur, functioneerde deze slechts als een adviesraad. Het belangrijkste doel was het zoeken naar manuscripten die op moreel en didactisch gebied voldeden aan de normen van de commissie en daarom in aanmerking konden komen voor verspreiding onder de Inheemse bevolking. De bibliotheek van het Bataviaas Genootschap in Batavia was hiervoor de rijkste en lange tijd ook de enige bron. In het begin richtte de commissie haar aandacht vooral op Javaanse manuscripten, met het oogmerk de Javaanse cultuur te behouden. Vanzelfsprekend was het oordeel van de commissie over welke geschriften in aanmerking moesten komen en welke niet, gebaseerd op westerse normen. Ms er iets in een manuscript stond dat overbodig of immoreel leek in de preutse ogen van de commissie, dan werd dat deel er simpelweg uitgelaten. Niet alleen kwamen gedeeltes met acribische (en vaak erotische) beschrijvingen er niet doorheen, het hele karakter van een verhaal werd vaak aangepast aan de westerse ideeën over chronologie en causaliteit.

Toen D.A. Rinkes in 1910 de leiding bij de commissie kreeg, onderging deze onmiddellijk enkele fundamentele veranderingen. Rinkes’ onorthodoxe ideeën over modernisering en zijn unieke talent voor cultuurbeleid zorgden ervoor dat het imago en de werkelijke activiteiten van de commissie geheel veranderden. Hij installeerde niet alleen een groots opgezet Inheems bibliotheeksysteem door de bibliotheken van Volkslectuur (Taman Poestaka) te koppelen aan de Dessascholen en Inlandsche Scholen der Tweede Klasse. Hij begon ook tijdschriften uit te geven en vergrootte zowel het aantal genres dat Volkslectuur publiceerde als het aantal talen dat gebruikt werd.


Volkslectuur en de Maleise taal

Gedurende de eerste jaren van haar bestaan vertoonde de commissie opvallend weinig belangstelling voor Maleise teksten. Onder de eerste vijftig publicaties die uitgebracht werden door Volkslectuur waren slechts twee Maleise teksten: Kissah Perlajaran kenegeri Djoedah van Abdoellah bin Abdoellah Kadir Moensji en Hikajat Pandjisemirang (beide uit 1911). Tot boeknummer 103 verschenen nog slechts twee andere Maleise teksten: de handleiding Pemimpin bagi orang jang hendak mencari pekerdjaan en de Hikajat Pelanduk Jenaka. Onder de eerste honderd publicaties waren in feite meer Madoerese teksten dan Maleise, maar afgezien van de paar boeken in het Maleis en Madoerees waren alle boeken die tot dan toe door Volkslectuur werden gepubliceerd of aangeschaft of in het Javaans of in het Soendanees (zie tabel 1). Tot 1917 veranderde deze verhouding nauwelijks.

Reclame Balai Poestaka

Reclame Balai Poestaka

De activiteiten van Volkslectuur op publicatiegebied met betrekking tot de Maleise taal begonnen aldus slechts aarzelend, voornamelijk door het reeds vermelde gebrek aan belangstelling. Nadat Rinkes de leiding had gekregen, werd weliswaar duidelijk dat hij ernaar streefde om de Maleise taal te bevorderen, maar hij werd in zijn pogingen belemmerd door een aantal praktische problemen. Het gebrek aan bronnen was daar slechts één van. Een belangrijk obstakel waarmee de net opgezette Maleise afdeling van Volkslectuur echter te maken kreeg, was het grote gebrek aan gekwalificeerd personeel. Het grootste gedeelte van de ontelbare Maleise manuscripten die in de bibliotheken en archieven werden bewaard, was of geschreven in het Jawi of van hoog religieuze aard, of beide. Omdat Volkslectuur verklaard had zich neutraal op te stellen in religieuze aangelegenheden, werd geen enkel manuscript geaccepteerd dat islamitische ideeën propageerde. Het chronische gebrek aan staf maakte het bovendien bijna onmogelijk om de — naar uitgevers normen vaak lange — Jawi-manuscripten in een ander schrift over te zetten. Het gevolg was dat de eerste Maleise publicaties van Volkslectuur voornamelijk uit volksverhalen of handleidingen bestonden. Hierbij moet overigens worden opgemerkt dat Rinkes in later jaren enige pogingen deed om op subtiele wijze de islamitische santri-kringen bij zijn werk te betrekken. Met behulp van de arabist B.Th. Brondgeest hoopte Rinkes bij Volkslectuur teksten te publiceren in de Arabische taal en in Romeins schrift.[4] Zijn pogingen hadden de publicatie van Mukhtasar Ilmu Bahasa Arab en het vierdelige Arabisch-Maleise woordenboek tot resultaat; beide werken dateren van 1926.

Toen de Commissie voor de Volkslectuur op een gegeven moment meer aandacht ging besteden aan de Maleise taal, had deze taal al tientallen jaren een levendige rol gespeeld als het belangrijkste communicatiemiddel in de Archipel. Uit de vele varianten van het Maleis die in de regio aangetroffen konden worden, hadden de Nederlanders het zogenoemde Riau-Johor-Maleis gekozen. Deze variant zou de taal van onderwijs en bestuur moeten worden. Vanaf het midden van de negentiende eeuw werd deze variant door de Nederlanders systematisch en volgens hun westers begrip van grammatica en spelling gestandaardiseerd, totdat dit proces uiteindelijk zijn hoogtepunt bereikte in het paradigma van Ch.A. van Ophuijsen’s Kitab Logat Melajoe; Woordenlijst voor de spelling der Maleische taal (1901) en zijn Maleische spraakkunst (1910).[5] Zo werd de linguïstische minderheid van het Riau-Johor-Maleis tot een meerderheidstaal gemaakt.[6]

Balai Poestaka/Volkslectuur was niet van plan om de traditie van de koloniale taalpolitiek te doorbreken, zoals duidelijk blijkt uit de woorden van Nur St. Iskan-dar, een van de eerste Indonesische medewerkers van Volkslectuur: ‘De taal van Balai Poestaka moet zuiver zijn, gebaseerd op het Maleis zoals dat in 1901 door Van Ophuysen is vastgesteld.’ (Iskandar 1960:9)[7] En Siti Faizah (198o:166) zegt met nadruk: ‘De Balai Poestaka, met zijn redactie bestaande uit van Sumatra afkomstige onderwijzers, en met Van Ophuysens Kitab Logat Melajoe en de woordenboeken van Van Ronkel en Klinkert, had reeds geprobeerd het Maleis te standaardiseren.'[8]

Hoewel het werk van Van Ophuysen bij Balai Poestaka inderdaad beschouwd werd als basishandleiding voor de Maleise taal, kon dit echter in de praktijk niet zo gemakkelijk gebruikt worden. Veel van de Inheemse medewerkers behoorden etnisch gezien namelijk tot het Minangkabause volk of hadden in ieder geval een Minangkabause achtergrond wat hun opleiding betrof. De variant van het Maleis die in de Minangkabause regio gesproken werd lag echter heel dichtbij het ‘School-Maleis’ dat door de Nederlanders gepropageerd werd: ’the Minangkabau language is so close to Malay that it is often called a Malay dialect.’ (Teeuw 1972:119) De meeste Indonesiërs die voor Balai Poestaka werkten, hadden de officiële variant van het Maleis op school geleerd en vaak zelfs onderwezen. In de eerste publicaties van Balai Poestaka is deze Minangkabause invloed echter nog duidelijk te zien.

‘De redacteurs van Volkslectuur zijn gewaarschuwd en getraind; toch blijft er menig Menangkabauisme staan. We kunnen er zeker van zijn, dat de talrijke Menangkabausche leerkrachten heel wat Menangkabausch gebracht hebben in het Maleisch, ook wat als school- en standaard-Maleisch geldt.’ (Hooykaas 1939:425)

Zo werd een nieuwe variant van het Maleis geboren: ‘These people created Balai Pustaka Malay, on the basis of Van Ophuysens Malay grammar, which was the standard textbook for the teaching of Malay in Indonesia; they added a Minangka-bau flavour to this Malay, both in vocabulary and in grammatical structure.’ (Teeuw 1972:119)

Reclame van Volkslectuur op de jaarbeurs te Bandoeng
Reclame van Volkslectuur op de jaarbeurs te Bandoeng (Gedenkboek 1923: foto 70)

Het aantal mensen dat deze nieuwe taalvariant van het Balai Poestaka-Maleis accepteerde, groeide gestaag en bestond niet alleen uit Nederlanders, maar ook uit Indonesiërs: ‘De taal van de Balai Poestaka werd al snel de norm en fungeerde als handleiding voor verzorgd taalgebruik.’ (Zuber Usman 1950:258)[9] Eén van de redenen waarom de Nederlandse ambtenaren bij Balai Poestaka accepteerden dat er van het officiële Maleis afgeweken werd, was waarschijnlijk het feit dat het per ongeluk gecreëerde Balai Poestaka-Maleis duidelijk veel meer mensen bereikte dan de stijve, niet-flexibele, en wereldvreemde officiële variant. De Balai Poestaka variant bood ook vooruitzichten op de creatie van een modern vocabulaire, een aspect dat later nog gedetailleerder besproken zal worden. Het is echter moeilijk om, gebaseerd op feiten, de algemene acceptatie van het Balai Poestaka-Maleis volledig te verklaren. Eén argument dat steeds weer naar voren komt is dat het Balai Poestaka-Maleis een compromis vertegenwoordigde tussen het prestigieuze ‘hoogstaande’ Maleis en het Maleis dat door de pers gebruikt werd en dat populairder was, omdat het minder literair was en wat dichter bij de taal stond die in het dagelijks leven gesproken werd (Zuber Usman 1955b:259). Een openbare circulaire (in het Nederlands en het Maleis) van directeur Binnenlands Bestuur Nieuwenhuys bevestigt de bovenstaande veronderstelling. De circulaire bevestigt ook de indruk dat het Balai Poestaka-Maleis geleidelijk aan het tot dan toe gepropageerde School-Maleis verdrong.

‘Om die redenen werd en wordt dan ook voor de vertaling gebruik gemaakt, — als voortzetting van het Maleisch, zoals dat op de lagere Inlandse scholen wordt geleerd en dus den Inlandschen bestuurs-ambtenaren bekend is, — van het meer algemeen Maleisch, dat tegenwoordig op vergaderingen, congressen en in de dagbladen wordt gebezigd, en nog iedereen dag bezig is te groeien en zich te polijsten om de nieuwe begrippen, die de zich ontwikkelende Inlandsche maatschappij leert kennen, onder woorden te brengen en de zich vormende denkbeelden in de gewenste schakering te kunnen uitdrukken.’ (Nieuwenhuys z.j.)

Verderop in zijn circulaire verwijst Nieuwenhuys — vol lof — rechtstreeks naar Volkslectuur: ‘De vertaling wordt, met inachtneming van het vorenstaande, bezorgd door de Commissie voor de Volkslectuur, die door naar samenstelling en werkzaamheden als de meest deskundige vertaalster kan worden aangemerkt.’

Het is verbazingwekkend dat, ondanks alle meningsverschillen met Volkslectuur[10], zelfs de uitgevers in Medan het Balai Poestaka-Maleis als de te volgen norm accepteerden. Een aanvaardbare verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat zij zichzelf wensten te onderscheiden van de Chinees-Maleise uitgevers. In een artikel dat gepubliceerd werd als bijdrage aan een discussie over de Maleise roman, geinitieerd door het tijdschrift Pedoman Masjarakat, formuleerde Tamar Djaja (1939:1001) het Joel van de Medanse roman openlijk als ‘het verfraaien van de taal’. Hij verweet de Medanse auteurs en journalisten dat ze de kwaliteit van hun taal hadden laten beïnvloeden door het Chinees-Maleis en vatte de tijd van voordat de Medanse romans met succes werden verspreid als volgt samen: ‘Omdat in de kranten op de Chinese structuur gebaseerde zinnen worden verspreid, vinden zelfs officiële woordvoerders het chic om in deze Chinese stijl het woord te voeren.’ Daarna vervolgt hij met verwijzing naar Balai Poestaka

‘Maar hoe is het nu? We kunnen thans zien dat onze schrijvers een steeds beter en rijker Maleis hanteren. Vroeger werd dat verchineeste Maleis gewaardeerd en het Balai Poestaka-Maleis veracht als onbeduidend en zouteloos. Maar nu is juist deze laatste taal populair geworden en wordt deze gewaardeerd als een verfijnde en lieftallige taal. Nu worden de in deze taal geschreven werken gewaardeerd door elke Indonesiër.’ (Tamar Djaja 1939:1001)[11]

Inderdaad, in tegenstelling tot de Chinees-Maleise roman majalah week de taal die gebruikt werd in de Sumatraanse tijdschriften slechts weinig af van het Balai Poestaka-Maleis.[12]

Wanneer we de taalpolitiek van Volkslectuur wat nauwkeuriger bekijken, wordt duidelijk dat deze eigenlijk voornamelijk gericht was tegen de Chinees-Maleise uitgevers en de door hen gebruikte variant van het Maleis.

‘Het Chinees-Maleis dat door hen werd gebruikt, werd niet onderwezen en aangekweekt in de scholen, of — zoals de Nederlanders het uitdrukken — niet gecultiveerd. Een vruchtenboom die zonder enige verzorging in het bos staat brengt inderdaad ook wel vruchten voort, maar zal als hij goed wordt verzorgd veel meer voortbrengen en veel meer winst opleveren. Zo is het ook met die boeken in het Chinees-Maleis.’ (Pané 1938:80)[13]

Armijn Pané (Documentatiecentrum H.B. Jassin te Jakarta)

Armijn Pané (Documentatiecentrum H.B. Jassin te Jakarta)

Armijn Pané, die sinds 1936 bij Balai Poestaka werkte, drukte op bloemrijke wijze uit waar de taalpolitiek van Volkslectuur om draaide: een ‘beschavings-actie’ om de Maleise taal te temmen en in bedwang te houden.

Teeuw (1972:119-20) neemt aan dat de taalpolitiek van Balai Poestaka nog succesvoller had kunnen zijn, als er schoolboeken geproduceerd hadden mogen worden. Officieel werd deze taak echter nooit aan Balai Poestaka toevertrouwd. Maar in werkelijkheid publiceerde Balai Poestaka echter ook wel studie- en grammaticaboeken voor inlandse scholen en ondersteunde zij ook uitgaven die elders werden gepubliceerd. Hierbij moet echter worden opgemerkt dat Balai Poestaka meestal niet het recht had om zulke studieboeken onder eigen naam te drukken.[14] Desalniettemin verscheen er een aantal schoolboeken — in het Maleis, Javaans, Soendanees en Madoerees — als uitgaven van Volkslectuur. Voorbeelden hiervan zijn het studieboek voor de Maleise taal: Boenga rampai, de Soendanese grammatica Tata Bahasa Sunda en het Madoerese schoolboek Ketab pangadjaran. Volgens de taalkundige A.A. Fokker Jr., in de jaren 1936-1942 bij Balai Poestaka hoofd van de afdeling Maleis, smeulde er een permanent conflict tussen Balai Poestaka en de particuliere uitgevers, voornamelijk Wolters, over de publicatierechten voor schoolboeken (persoonlijke informatie Fokker).

Ondanks het moeizame begin was de Maleise taal voor Volkslectuur duidelijk al snel belangrijk geworden, maar belangrijker nog was Volkslectuur voor de Maleise taal, zoals later bleek. Volkslectuur hield de taal nauwgezet onder controle, maar deed dit absoluut niet heimelijk. Integendeel. Ms algemeen geaccepteerde autoriteit op het gebied van de Maleise taal vond Volkslectuur dat haar ’taalvoorschriften’ zowel linguïstische als didactische waarde hadden. Alle manuscripten die in aanmerking kwamen voor publicatie ondergingen onvermijdelijk een grondig ’taalonderzoek’; Nur St. Iskandar spreekt over ‘het netjes maken’ van de teksten (Ali 1971:3). Auteurs zoals Nur St. Iskandar, Aman Madjoindo en Sutan Takdir Alisjahbana begonnen hun carrière als corrector bij Balai Poestaka. De meesten van hen werden tevens opgeleid tot vertaler (van het Nederlands naar het Maleis).[15] Men kan gerust aannemen dat hun vertalingen eveneens een sterke invloed uitoefenden op de ontwikkeling van de Indonesische taal. ‘Het bewaken van de zuiverheid van de taal is iets waar we zeer aan hechten.’ (Iskandar 1960:9)[16] Het zorgvuldig volgen van Van Ophuysens richtlijnen was een van de taken van de correctoren. Ze spoorden alle tot de spreektaal of regionale talen behorende woorden op: Redacteuren die al dan niet opzettelijk afweken van de norm zouden het stempel opgedrukt krijgen: ongeschikt.’ (Iskandar 196o:9)[17] Bij sommige termen wilden de correctoren echter wel eens doen alsof ze ze niet hadden gezien. Ondanks het feit dat Volkslectuur in haar publicaties stond op het gebruik van de term ‘Hindia’ in plaats van ‘Indonesia’, glipte de term ‘Indonesia’ er wel eens doorheen. In de column ‘Kroniek’ in het sedert 1926 door Volkslectuur uitgegeven Javaanstalige tijdschrift Kedjawèn, bijvoorbeeld, werd Indonesia zelfs lange tijd in de kop gebruikt, voordat de term stilzwijgend weer vervangen werd.[18]

Manuscripten die ter publicatie ingediend waren, werden soms wel drie keer gecorrigeerd en elke keer na de correctie weer naar de auteur teruggestuurd om te worden ‘verbeterd’: ‘Als de laatste aanwijzingen ook nog niet bevredigend zijn, als het werk eigenlijk nog verbetering behoeft, dan stelt Balai Poestaka voor dat de schrijver zelfs bereid zal zijn de verbeteringen aan Balai Poestaka te overhandigen.’ (Iskandar 1960:11)[19] Het gebeurde ook wel vaak dat de manuscripten uiteindelijk gepubliceerd werden met zowel de naam van de auteur als die van de corrector op de omslag.

In het algemeen kan gesteld worden dat Volkslectuur/Balai Poestaka bijna op elk maatschappelijk terrein aanwezig was waar men zich met taal bezighield: zowel in de onderwijssector als in de pers en uitgeverij. Daarnaast deed ze ook mee aan openbare taaldiscussies, die soms zelfs op touw werden gezet. De bemoeienis van Volkslectuur met de ontwikkeling van de Maleise taal had op een gegeven moment de dichotomie van Melayu tinggi en Melaju rendah tot resultaat, het ‘Hoog’- en ‘Laag’-Maleis; een dichotomie die haar parallel vond in de literatuur en die versterkt werd met behulp van de literatuur. Door haar kritiek te richten op alle mogelijke aspecten van het taalgebruik ging Volkslectuur politiek ongewenste literatuur tegen, zonder het imago van politieke onpartijdigheid, dat Volkslectuur zeer graag wilde behouden, in gevaar te brengen. De taal diende aldus als instrument van macht en uitsluiting, waardoor niet alleen de Chinees-Maleise en andere ongewenste literatuur in diskrediet gebracht kon worden[20], maar ook de gehele nationalistische beweging. Nationalisten werden publiekelijk belachelijk gemaakt. In 1922 sprak M. Zain, redacteur bij Volkslectuur en lid van de Volksraad, over Semaun als over ‘iemand, die nooit eerder studie heeft gemaakt van het Maleisch, en die het Maleisch helemaal niet kent.’ (Handelingen Volksraad 23-6-1922:390) Het tijdschrift Sarekat Kaoem Boeroeh Indonesia, dat net op de markt was gebracht, werd door Volkslectuur gekleineerd met de opmerking dat het in ‘zeer slecht Maleisch gesteld’ was (Geh.Vb 333). Soms trof zo’n ‘uitsluiting door middel van de taal’ echter een groep mensen die eigenlijk door Volkslectuur geïncorporeerd had moeten worden. Een legercommandant rapporteerde dat de Volkslectuurbibliotheken die aan de barakken verbonden waren in het algemeen niet slecht ontvangen werden, maar dat het gebruik van Hoog-Maleis in veel van de aanwezige boeken de soldaten die niet bekend waren met het ‘Riau Maleis’ afschrok (Geh.Mr AA 53).

St. Pamoentjak, sedert het begin van de jaren twintig werkzaam als hoofdredacteur van de Maleise afdeling en bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog benoemd tot eerste Indonesische directeur van Balai Poestaka, meldde in 1942 trots in zijn rapport aan de Japanse heersers dat ‘vaak ook het Balai Poestaka-Maleis voor de mensen de norm was geworden en het voorbeeld waar men zich naar richtte.'[21] Dat was geenszins overdreven: het Balai Poestaka-Maleis was op dat moment de nationale taal van Indonesië geworden: ‘Balai Poestaka had al dan niet bewust de rol gekregen om het Indonesische volk te verenigen door middel van de taal.’ (Subadio Sastrosatomo 1992:88)


Taal en modernisering

De rol die Volkslectuur/Balai Poestaka speelde in de modernisering van de Maleise taal is meermalen benadrukt. Teeuw (1973:179) spreekt over Volkslectuur als het kweekbed van modern Maleis[22] en Drewes (1948:17) concludeert: ‘Het Kantoor voor de Volkslectuur heeft dan ook zeker aanzienlijk bijgedragen tot de vormgeving van het moderne Maleis vóór de oorlog.’ Drewes wees er ook op dat Volkslectuur alles wat met taal te maken had op een zeer rigide manier aanpakte, omdat men het plan had een moderne taal te creëren om het Indonesische volk met het moderne leven vertrouwd te maken (persoonlijke informatie Drewes). Indonesische intellectuelen, vooral degenen die betrokken waren bij Volkslectuur, hebben de neiging om de rol die Volkslectuur in de koloniale periode speelde in de taalplanning over het hoofd te zien. Wanneer zij het al hebben over Balai Poestaka en haar betrokkenheid bij de taalpolitiek, dan richten hun verslagen zich in het algemeen op de Japanse bezetting en de in die tijd opgerichte taalcommissie.[23]

Toen Rinkes vanaf 1910 de publicatie van Maleise teksten begon te stimuleren, was hij even geïnteresseerd in het moderniseren van de Maleise taal en literatuur als in het versnellen en begeleiden van het moderniseringsproces in Nederlands-Indië in het algemeen. Niet alleen Rinkes overigens beschouwde de Maleise taal als het meest geschikte middel om moderne ideeën en concepten over te brengen. De historisch gegroeide opvatting dat het Maleis flexibel was en het bereik ervan groot genoeg om de brede lagen van de Inheemse bevolking aan te spreken, was wijd verspreid. Het lijkt daarom slechts gedeeltelijk waar dat het niet de bedoeling van Volkslectuur was om te versterken ’the symbolic implication that Malay had gained through its prominence in the native press as a symbol of political participation, of active citizenship, of Western knowledge and of “modernity”.’ (Aeusrivongse 1976:17) Een diepgaande analyse van de activiteiten van Volkslectuur (Jedamski 1992) duidt erop dat Volkslectuur het beeld dat verbonden was met de Maleise taal probeerde uit te buiten. Volkslectuur zag een mogelijkheid om via het bevorderen van de Maleise taal voor de eigen belangen op te komen. Een van die belangen was bijvoorbeeld het tegengaan van de activiteiten van de Inheemse pers en uitgevers en het introduceren van politiek ongevaarlijke in plaats van oppositionele denkbeelden. Volkslectuur had er bovendien groot belang bij dat ook progressieve groeperingen bereikt werden, zodat deze zoveel mogelijk geïncorporeerd konden worden en hun politieke capaciteiten geneutraliseerd. De symbolische betekenis die de Maleise taal met zich meedroeg werd opzettelijk versterkt, maar tegelijkertijd op een subtiele manier aan de koloniale belangen aangepast. Het is iets geheel anders dat deze ontwikkeling uiteindelijk niet ten voordele van de kolonisators is verlopen.

De ‘modernisering’ van de Maleise taal had niet zo zeer te maken met de structuur of de grammatica, maar vond voornamelijk plaats op het gebied van de semantiek.

‘Op het gebied van de grammatica ontleende Balai Poestaka haar normen nog aan het Maleis, maar wat betreft de woordenschat richtte Balai Poestaka zich niet langer naar de normen van het Riau-Maleis, dat naar het gevoel van het Indonesische volk te beperkt was en niet meer in overeenstemming met de ontwikkeling, groei en maatschappelijke en culturele vooruitgang.’ (Zuber Usman 1955a:60)[24]

Als gouvermentele koloniale uitgeverij was Volkslectuur het enige instituut dat gemachtigd was om gouvermentele verordeningen, circulaires en wetten in het Maleis (en andere talen) te vertalen en te verspreiden.

‘Een gelukkige omstandigheid was echter weer, dat het Kantoor voor de Volkslectuur als officieel vertaalbureau dienst deed, zodat het behalve door eigen uitgave van oorspronkelijke en vertaalde verhalen en van eenvoudige vaktechnische lectuur ook creatief en regulerend kon werken door zijn Maleise uitgaven van wettelijke voorschriften en voorlichtende geschriften op alle mogelijk terrein van ambtelijk toezicht en belangstelling, van ananascultuur tot zuigelingenverzorging toe.’ (Drewes 1948:17)

Volkslectuur was echter niet de enige uitgeverij die informatieve, niet-literaire lectuur publiceerde. Volkslectuur was ook niet altijd de eerste die bepaalde kwesties naar voren bracht — laat staan dat deze door haar gecreëerd werden daar deze gewoonlijk al in grotere kring besproken werden. Maar Volkslectuur had een belangrijke invloed op de ontwikkeling van de openbare discussies, daar het zich in de bevoorrechte positie bevond dat het op grote schaal kon werken. Met behulp van het breed opgezette bibliotheeksysteem bijvoorbeeld konden de handleidingen en brochures die door Volkslectuur geproduceerd werden in relatief grote kring verspreid worden. Nieuwe kwesties, en als gevolg daarvan nieuwe woorden, werden vooral door deze niet-literaire teksten bij de Indonesische lezers geïntroduceerd.

Omslag Sri Poestaka (1930)

Omslag Sri Poestaka (1930)

Volkslectuur maakte bovendien gebruik van verschillende genres om de Maleise publicaties over bijvoorbeeld hondsdolheid, dierenmishandeling, hygiëne, gezondheidszorg, medische behandelingen, alcoholmisbruik, geldzaken, transport, verkeersregels, sport, enzovoort, in een aantrekkelijke vorm te gieten. De advertenties die in de Volkslectuurtijdschriften en -brochures geplaatst werden, waren ook een effectief middel en de slagzinnen hiervan gaven een voor het Indonesische publiek relatief nieuw taalgebruik te zien. Omdat de doelgroep echter eerder bestond uit een ongeletterd dan geletterd publiek, werd de combinatie van taal en visuele elementen niet beperkt tot de advertenties, maar ook in veel andere Volkslectuurpublicaties gebruikt.

Al in 1918 bracht Rinkes het weekblad Sri Poestaka op de markt, dat duidelijk van populair-wetenschappelijke gehalte was. Het voornaamste doel van dit eerste Maleise tijdschrift van Volkslectuur was ‘de Inheemsche bevolking bekend te maken met de technische en sociale wetenschappen van het Westen.’ (Resultaten 1930:341) Het had niet veel succes en al vanaf 1923 moest Pandji Poestaka, het tweede Maleise weekblad dat door Volkslectuur werd gepubliceerd, de ‘verlichtingstaak’ van Sri Poestaka overnemen.

Toen Volkslectuur zichzelf ging bezighouden met het genre van de westerse roman — een genre dat net begon op te komen in Nederlands-Indië droeg het weer op een ander niveau bij aan de taalmodellering. Het genre van de roman bood specifieke mogelijkheden voor de vormgeving van de Maleise taal. Volkslectuur nam al snel de leiding in de ontwikkeling van dat genre en kreeg daardoor een belangrijk aandeel in de ontwikkeling van een Maleis van psychologische subtiliteit, individualisme en van een moderne (stedelijke) levensstijl, maar zodanig afgestemd, dat het niet botste met de koloniale belangen.

Omslag Soendaneesche Volksalmanak (1919)

Omslag Soendaneesche Volksalmanak (1919)

Hoewel Aeusrivongse (1976:16) beweert dat ‘it is likely that the Balai Poestaka had no definite policy to establish supreme importance of any particular language over others,’ kan vastgesteld worden dat Volkslectuur een duidelijke grens trok tussen het Maleis en de regionale talen, met als resultaat dat deze een opvallend verlies aan prestige leden. Al in 1910 maakte Rinkes een onderscheid tussen ‘geschriften in het Maleisch voor meer-ontwikkelden’ en ‘werkjes voor kinderlectuur in de volkstaal’. In slechts een paar jaar tijd — en absoluut niet door een samenloop van omstandigheden — werd het Maleis de belangrijkste taal in het Volkslectuurnetwerk. Dat betekende echter niet automatisch ook een grote oplage.

‘In het algemeen wordt aangenomen, dat een werk, bestemd voor een meer ontwikkelden lezerskring, waarvan dus een minder ruim debiet mag worden verwacht, alleen in het Maleisch verschijnt en dus bruikbaar zal zijn in den geheelen Archipel. De boeken met ontwikkelende strekking, doch meer populair gesteld verschijnen daarentegen in de landstalen, of ten minste in enkele ervan.’ (Rinkes 1923:186)

Maleise boeken werden ter beschikking gesteld aan alle leeszalen en bibliotheken onder beheer van Volkslectuur, terwijl de publicaties in de regionale talen alleen in voorraad waren in de bibliotheken van de desbetreffende taalgebieden (zie tabel 2 en 3). Hoewel ze niet waren uitgekozen als het belangrijkste ‘medium van modernisering’, werden de regionale talen en hun literaire producten echter niet geheel buiten het moderniseringsproces gehouden.[25] Sommige van de hierboven opgesomde terreinen van het ‘moderne Leven’ werden ook besproken in brochures in het Javaans, Soendanees of Madoerees.


Regionale talen

In 1913 werden de Soendanese publicaties van Volkslectuur van ‘ecclesiastische zijde’ aangevallen. De zogenoemde Coolsma-affaire begon met het artikel De vermeende aap van de zendeling S. Coolsma. Hoewel nooit expliciet gezegd, lijkt het erop dat het conflict ontstond doordat sommige vertegenwoordigers van de Indische zending vonden dat Volkslectuur zich ongevraagd op hun gebied begaf. Coolsma beschuldigde Volkslectuur ervan het heidendom aan te moedigen met haar uitgaven van allerlei Soendanese werkjes van immorele en obscene aard, publicaties die bovendien ook nog eens vol taalkundige fouten zaten. Zowel Rinkes als de adviseur voor Inlandsche Zaken, G.A.J. Hazeu, legden daarop in het openbaar verklaringen af en maakten in interne rapporten meermalen hun standpunt duidelijk in een poging om het meningsverschil uit de weg te ruimen. Dit kon echter niet voorkomen dat het conflict verstrekkende gevolgen had. Uiteindelijk bemoeiden de vereniging van bibliothecarissen en zelfs de Tweede Kamer in Nederland zich ermee, hetgeen er kennelijk voor zorgde dat het conflict uiteindelijk werd bijgelegd (Op.Vb 1285).

Ondanks dit anekdotische incident bleef de voorkeur voor publicaties in het Javaans en Soendanees tot het begin van de jaren twintig bij Volkslectuur onaangetast bestaan. In 1928 echter omschreef Rinkes’ opvolger als Volkslectuurdirecteur T.J. Lekkerkerker de situatie van de Javaanse en Soendanese Volkslectuurpublicaties als ’treurig’ vergeleken met het succes van de Maleise publicaties (Op.Mr 313). Langzaam maar zeker was het Balai Poestaka-Maleis inmiddels de toonaangevende taal geworden.

Behalve Soendanese, Javaanse en Maleise publicaties gaf Volkslectuur ook een aantal boeken in het Madoerees uit. De productie van Madoerese literatuur was echter een compromis om te voldoen aan de algemene koloniale beleidslijn die Madoera en Java als een administratieve eenheid behandelde en ook als culturele eenheid wilde zien. Wat betreft de betrokkenheid van Volkslectuur bij de Madoerese taal vertoonden noch Rinkes noch Drewes enige overtuiging, maar geen van beiden ondernam duidelijke stappen om dit beleid te veranderen. Begin jaren twintig werd de productie van nieuwe Madoerese boeken echter voor een paar jaar bevroren en alleen herdrukken werden nog goedgekeurd. Rinkes zei herhaaldelijk dat hij de productie van Madoerese teksten van weinig belang vond, omdat er geen echte vraag naar was. Volgens hem zouden Madoerezen nauwelijks lezen, daar deze toch bijna allemaal rondtrekkende arbeiders waren (Resultaten 1923:54). ‘Balineesch verdient echter om meer dan een reden beslist den voorrang, had eigenlijk nog voor het Madoereesch ter hand dienen te worden genomen.’ (Op.Vb 2232, Bijl.) Aldus Rinkes, waarbij hij niet alleen het belang van een voldoende voorraad aan Balinese literatuur benadrukte. Hij vond ook dat andere regionale talen het waard waren om in aanmerking te komen.

‘Het voornemen bestaat reeds lang, om ook deze taal [Balineesch] ter hand te nemen, later eventueel nog te doen volgen door een paar andere der talen op de buitenbezittingen, die door voldoende aantal personen als voertaal worden gebruikt, om een afzonderlijke behandeling te rechtvaardigen. Gedacht mag daarbij worden in de eerste plaats nog aan Makassaarsch, en het Atjehsch, voorts misschien nog later aan het Bataksch en Menangkabausch.’ (Rinkes, in Op.Vb 2232, Bijl.)

In maart 1920 werd Rinkes’ voorstel om een redacteur voor het Balinees aan te nemen, afgewezen of, juister gezegd, Rinkes trok zijn verzoek in: ‘De voorgestelde memoriepost voor een redacteur voor het Balineesch is met instemming van Dr. Rinkes, niet overgenomen wegens de groote onzekerheid of men een geschikt persoon voor dat ambt kan vinden.’ (Op.Vb 2232) Alleen in het geval van het Atjees reageerde de koloniale regering positief op de plannen van Rinkes. Sinds het einde van de Atjehoorlog was de koloniale regering namelijk geïnteresseerd in een ‘culturele immobilisatie’ van dat gebied. Deze task werd voor een deel aan Volkslectuur toevertrouwd.[26] Later werd L.B. Toengkoe Mohammad Noerdin in dienst genomen voor het vervaardigen van teksten in het Atjees (persoonlijke informatie Drewes). Er verschenen drie of vier Atjese boeken, maar alles bij elkaar genomen waren de resultaten net zo mager als bij de productie van teksten in het Balinees, Makassaars of Batak.

Het eerste boek in het Batak, een vertaling vanuit het Nederlands met de titel Tarsa tarsa, verscheen rond 1913. In 1917 werd een brochure over oogziekten uit het Nederlands in het Madoerees, Atjees, Batak, Makassaars en Boeginees vertaald. De paar teksten in het Batak die hierop volgden, behoren bijna allemaal tot de categorie ‘niet-literaire lectuur’. Het waren voornamelijk vertalingen van brochures over gezondheidszorg. Tot 1922 zijn er slechts vijf teksten in het Batak verschenen (in 1927 was dit aantal gegroeid tot negen), drie in het Minangkabaus en twee in het Balinees. Ter vergelijking: tot datzelfde jaar waren er al zeventig Madoerese teksten op de Balai Poestaka publicatielijst bijgeschreven.

Gedurende vele jaren had Rinkes zijn inspanningen vooral gericht op de ontwikkeling van de Maleise afdeling. Toen Lekkerkerker diens functie in 1927 overnam, blies hij het initiatief tot de ‘bevordering’ van regionale talen nieuw leven in.

De Commissie voor de Volkslectuur te Batavia (1920)
Commissie Volkslectuur in 1920.
Zittend van links naar rechts: Raden Adipati Ario Wiranatakoesoema, regent van Bandung, onderwijsinspecteur H.C.H. de Bie, voorzitter Dr. D.A. Rinkes, Raden Mas Ario Dhipokoesoemo, Mr. A. Neytzell de Wilde; staand van links naar rechts: majoor R.F. van Gent, onderwijsinspecteur A. de Geus, secretaris A.F. Folkersma, assistent-resident L.Th.J. Wolterbeek-Muller, Hoesein Djajadiningrat, regent van Pasoeroean. (Collectie KITLV 4782)

‘Het is ook mijn overtuiging, dat bij de voortschrijdende ontwikkeling van deze landen de z.g. kleinere taalgebieden, met eigen taal en literatuur, zeker een moreel recht verkrijgen (— welk recht ook meer en meer door de bevolking onderkend wordt —), om ook die gebieden geleidelijk binnen de aandachtssfeer van de Volkslectuur getrokken te zien.’ (Op.Mr 313)

In tegenstelling tot Rinkes gaf Lekkerkerker geen voorrang aan de Balinese taal; deze taal kwam zelfs op de derde plaats, na het Bataks en Madoerees. Daarnaast ‘ontdooide’ hij de productie van Madoerese teksten. Hij wilde de kwaliteit van de Madoerese publicaties vooral ook inhoudelijk verbeteren om hun populariteit te verhogen. Van de reeds gepubliceerde Madoerese boeken vond Lekkerkerker dat deze ‘grootendeels weinig aanlokkelijke onderwerpen bevatten’. (Op.Mr 313)

Lekkerkerkers voornaamste zorg werd echter de productie van teksten in het Batak. Het aantal Batak-manuscripten dat ingediend werd, was steeds groter geworden: ‘In de laatste jaren is een toenemend aantal in diverse Bataksche talen gestelde inzendingen aan dit kantoor ter publicatie aangeboden.’ (Op.Mr 313) Batakse schrijvers en journalisten waren zelf begonnen met het produceren van ‘moderne literatuur’, zonder de hulp en begeleiding van Volkslectuur. Een steeds groter wordende bedrijvigheid van de pers in deze regio, en het grote aantal publicaties buiten Volkslectuur om, bewezen dat de Bataks de moderne media wilden gebruiken om hun belangen in hun eigen taal onder woorden te brengen en dat ze daar ook de capaciteiten voor hadden. Met speciale verwijzing naar de taalontwikkeling in de Batakse tijdschriften en kranten, concludeert Lekkerkerker: ‘Allerlei invloeden zijn hier aan het werk, en daarom wil het mij voorkomen, dat de tijd is aangebroken om het kleine aantal Bataksche uitgaven van dit kantoor langzamerhand, doch geregeld, op te voeren en zoodoende ook in dit taalgebied vasten voet te verkrijgen.’ (Op.Mr 313) Tegelijkertijd zag Lekkerkerker een steeds groter wordende ‘belangstelling voor de eigen oude overleveringen en verhalen.’ (Op.Mr 313) Rapporten over andere (zuiver politieke) zaken die door Lekkerkerker werden ingediend, duiden erop dat hij zich van de mogelijkheid bewust was dat bepaalde etnische groepen hun eigen culturele identiteit zouden gaan definiëren zonder de Nederlandse heersers toe te staan dat proces te reguleren (Jedamski 1992:133-5). Om de al tamelijk monopolistische positie van Volkslectuur op het gebied van taal en literatuur te versterken probeerde Lekkerkerker een aanzet te geven tot de oprichting van een Batakse afdeling bij Volkslectuur. Hij had hier echter niet veel succes mee.

Wat betreft de Balinese afdeling bereikte Lekkerkerker niet veel meer dan zijn voorganger Rinkes, en hij leek dit ook niet te proberen: ‘Thans wordt van verschillende zijden aandrang uitgeoefend om ook in dit [Balineesche] taalgebied te gaan arbeiden. Zonder echter althans een Balineesche hulpkracht bij mijn kantoor kan ertoe niet worden overgegaan.’ (Op.Mr 313) Lekkerkerker deed niet veel moeite om een geschikte kandidaat te vinden voor de Soendanese taal, hoewel hij een grote mate van betrokkenheid bij deze taal toonde. Hij was erg blij met het feit dat de lezers in dat gebied de Soendanese publicaties van Volkslectuur met grote belangstelling tegemoet traden en beschouwde dat als een teken van goede smaak. Naast Pandji Poestaka en Kedjawèn, bracht hij in 1929 het Soendanese tijdschrift Parahyangan op de markt: ‘Zooals het zich nu reeds laat aanzien kan dan ook de uitgifte van een Soendaneesch blad hetzelfde succes worden verwacht, dat reeds van de andere periodieken van Volkslectuur in het Maleisch en Javaansch verkregen.’ (Op.Mr 313)

Een boekenauto van Volkslectuur
Een boekenauto van Volkslectuur (Collectie KIT 087.61 N.4)

De politiek met betrekking tot het schrift

Ondanks het grote aantal Inheemse schriftsoorten dat in Indonesia bestaat, gebruikte Volkslectuur er in de regel slechts twee voor haar publicaties: het Romeins en het Javaans schrift. ‘Wat betreft het letterschrift is vanaf den beginne afgezien van het voor Inlandsche talen ongeschikte Arabisch schrift, dat bovendien lastig te zetten is.’ (Rinkes 1923:186) Daarom was het drukwerk van Volkslectuur nooit in het Jawi, het Arabisch schrift voor het Maleis, in het Pegon, het Arabisch schrift voor het Javaans, in het Batak of in welk ander schrift dan ook.[27]

Toen Volkslectuur net was begonnen met het drukken van teksten, was het Javaans schrift duidelijk overheersend. Tot 1922 werden er ongeveer driehonderd Javaanse teksten gepubliceerd, waarvan meer dan tweederde in Javaans schrift. Niet alleen de Javaanse teksten werden in Javaans schrift gedrukt, maar ook veel van de Madoerese: van de zeventig teksten die tot 1922 gepubliceerd werden, zijn er zevenentwintig in Javaans schrift. Aan de andere kant werd er door Volkslectuur nooit een Soendanees boek in Javaans schrift gedrukt.

‘Wat betreft het letterschrift is vanaf den beginne afgezien van het voor Inlandsche talen ongeschikte Arabische schrift, dat bovendien lastig te zetten is. Voor Soendaneesche taal bovendien van het Javaansch letterschrift, dat in het betrokken taalgebied nooit inheemsch is geweest, en haast uitsluitend door het Gouvernements-onderwijs om onnaspeurlijke redenen in nog heel enkele kringen in stand wordt gehouden.’

Rinkes suggereert daarbij een westers universalisme dat toen al net zo gebruikelijk was als nu nog: ‘Voor het Maleisch en Soendaneesch wordt dus uitsluitend van het Latijnsch letterschrift gebruik gemaakt, dat uitnemend voor alle Inlandsche talen geschikt is.’ (Rinkes 1923:186)

In het begin van de jaren twintig begon men bij Volkslectuur op subtiele wijze het beleid te veranderen. De aandacht verschoof van het Javaans naar Romeins schrift, en het lijkt erop dat hier voornamelijk economische redenen aan ten grondslag lagen. De Javaanse lettertypen waren zeer breekbaar en daar kwam nog bij dat ze drieëndertig procent meer ruimte in beslag namen dan de Romeinse lettertypen (Ardiwinata 1912:6-8). Volkslectuur had zich al vroeg beziggehouden met de vraag of er op een zuinige manier gedrukt kon worden, zoals ook uit de brochure Palanggeran noeliskeun basa Soenda koe aksara Walanda (1911) blijkt.

Volkslectuur zou waarschijnlijk alleen het Romeinse lettertype gebruikt hebben, als er niet zo’n grote vraag naar publicaties in het Javaans schrift was geweest: ‘In de Javaansche landen zijn de boeken met Javaansche karakters ontegenzeggelijk het meest populair.’ (Rinkes 1923:186) Rinkes dacht dat het raadzaam zou zijn om de traditioneel georiënteerde groepen onder de lezers van Volkslectuur tevreden te houden (Jedamski 1995:9-15). Dit had tot resultaat dat men tegen het einde van de jaren twintig de productie van Javaanse teksten in het Javaans schrift zelfs nog een keer vergrootte, voordat hier een einde aan kwam. Het tijdschrift Kedjawèn van Volkslectuur ging echter pas in 1941 over op Romeins schrift. Volgens de taalkundige E.M. Uhlenbeck, in de jaren 1939-1942 bij Volkslectuur werkzaam als hoofd van de afdeling Javaans, had een of andere opiniepeiling tot dit besluit geleid. Hierin hadden de Javaanse lezers aangegeven dat ze de vooruitgang niet langer wilden tegenhouden en dat ze zichzelf in feite niet langer op hun gemak voelden met het Javaans schrift (persoonlijke informatie Uhlenbeck).


Conclusie

De ontwikkeling van de boekdrukkunst, die door de Europeanen in Nederlands-Indië geïntroduceerd en verspreid werd, vergrootte de aandacht voor het Maleis, voor de regionale talen en voor hun problematische verhouding met elkaar. Daarnaast versterkte deze ontwikkeling de tegenstelling tussen de mondelinge en schriftelijke overleveringen. De gedrukte taal vereiste een nieuw soort nauwkeurigheid. Het lezen van lectuur door mensen in hun eigen omgeving begon te concurreren met het voorlezen van teksten in het openbaar, en ten slotte ‘Print encouraged the mind to sense that its possessions were held in some sort of inert mental space’ (On 1982:132). De grootscheepse verspreiding van gedrukt materiaal, zoals door Volkslectuur/Balai Poestaka verzorgd, beïnvloedde de traditionele linguïstische en verhalende stijlen in grote mate. Dit had tot resultaat dat de taalconstructies, genres en thema’s niet langer weerstand konden bieden aan de hen opgedrongen indeling in van elkaar gescheiden en vastgelegde structuren, zoals door de westerse denkwijze gedetermineerd.


Noten

* Vertaling uit het Engels door Femke Pos-Van Balen.

  1. De term ’taalpolitiek’ is — hoewel vaak gebruikt — misleidend, omdat er gewoonlijk meer talen bij betrokken zijn (Coulmas 1984). Dat is zeker het geval wanneer men zich bezighoudt met koloniale taalpolitiek. Het is daarom eigenlijk juister om hier te spreken van ’tale tiek’.
  2. Volgens Calvet (1974) is het onvermijdelijk dat een kolonie ten minste een kleine groep borateurs voortbrengt die de taal van de kolonisator leert, omdat de koloniale macht zich bezighoudt met de Inheemse taal of talen. Het gevolg hiervan is dat de taal van de kolonisator steeds meer gewicht krijgt en de dominante taal wordt op alle aan macht gerelateerde gebied in de maatschappij. Uiteindelijk wordt de Inheemse taal in de rol gedrukt van de gekoloniseerde, onderdrukte taal.
  3. De publicaties van Volkslectuur in de Nederlandse taal waren voornamelijk gericht op de leerlingen van de Hollands-Inlandse School (H.I.S.) en in zekere mate ook op het lezerspubliek in Nederland. Boeken zoals Indische bodem en Indisch boek der zee werden door Volkslectuur gepubliceerd met de bedoeling om een positief beeld te geven van het leven in Nederlands-Indië. Het merendeel van de Nederlandstalige boeken die beschikbaar waren in de H.I.S.-bibliotheken werd gekocht, bijna geen enkel Nederlands boek werd door Volkslectuur zelf geproduceerd.
  4. Prof. G.W.J. Drewes was zo vriendelijk om in een interview in maart 1988 deze informatie te verschaffen. In dit hoofdstuk is ook elders gebruik gemaakt van gesprekken met Drewes in de jaren 1988-1989.
  5. Voor bijzonderheden over de geschiedenis van de taalstandaardisering in het koloniale Indonesië zie Emeis (1949), Bodenstedt (1966), en Alisjahbana (1976,1984). Een argument dat gebruikt wordt om de koloniale taalpolitiek te rechtvaardigen, is dat er van Inheemse geen pogingen werden ondernomen om de Maleise taal te standaardiseren. Dat is echter niet correct. Al in 1857 bijvoorbeeld, publiceerde Raja All Haji zijn Maleise grammatica Bustanul katibin.
  6. Voor de begrippen ‘meerderheidstaal’, ‘minderheidstaal’ en ‘linguïstische minderheid’ zie Coulmas (1984). De term ‘linguïstische minderheid’ geeft de verhouding aan van het aantal sprekers van een taal ten opzichte van de gehele bevolking. Een ‘minderheidstaal’ is echter, zelfs als ze gesproken wordt door een meerderheid, in status en macht toch inferieur aan een ‘meerderheidstaal’, die slechts door een minderheid gesproken kan worden (zie ook Jedamski 1987). G.W.J. Drewes, die vanaf 1927 werkzaam was als hoofd van de taaltechnische afdeling en in de jaren 1929-1935 als directeur van Volkslectuur, kenmerkte de Maleise taal als ’the chief victim of Western influence’ (Drewes 1929:143).
  7. ‘Djadi bahasa Balai Pustaka harus bersih, harus bahasa Melaju betul menurut ketentuan 1901 itu.’
  8. ‘Balai Pustakalah, dengan anggota redaksinya, yang terdiri dari guru-guru dari Sumatera, bersama-sama dengan Van Ophuysen yang diwakili oleh Kitab Logat Melayunya dan Kamus-kamus Van Ronkel dan Klinkert, telah berusaha untuk mengadakan pembakuan (standarisasi) bahasa Melayu.’
  9. ‘Bahasa Balai Poestaka segera mendjadi ukuran atau pedoman umum sebagai bahasa jang peli-ahara.’
  10. Volkslectuur was een even grote tegenstander van de zogenoemde majalah roman, die in de jaren twintig door de Chinese Maleisiërs gepubliceerd werd, als van de romans die aan het eind van de jaren dertig uit Medan kwamen. De majalah roman, die ook wel roman majalah genoemd wordt, bevatte voornamelijk verhalen vol romantiek en misdaad en leek op de Amerikaanse ‘pulp fiction’ van de jaren twintig. Zie ‘Oedara baroe di Medan’ in het Volkslectuur tijdschrift Pandji Poestaka (XVII, 30-12-1939, 104):1823-4 en (XVIII, 6-1-1940, 1/2):6-7.
  11. ‘Karena soerat kabar menjebarkan kalimat (soesoesan) Tionghoa ini maka sampai kepada pembitjara diatas podium merasa lebih kotjak poela bila pandai berbitjara dengan stfil Tionghoa itoe.”Tetapi sekarang? Lihatlah bahasa Melajoe pengarang kits telah semakin bagoes dan kaja. Dahoeloe bahasa ke Tionghoa-Tionghoa-an itoe disoekai, bahasa Balai Poestaka dimoentahkan, hambar, ta’ bergaram katanja. Tetapi sekarang bahasa sematjam itoelah jg digemari. Bahasa jg haloes lemak manis. Sekarang karangan dengan bahasa sematjam itoe digemari oleh setiap orang Indonesia.’
  12. Siti Faizah (198o:168-71) geeft een aantal voorbeelden om de veronderstelling dat de Sumatraanse roman majalah het Balai Poestaka-Maleis imiteerde, te verifiëren. In dit verband moet niet vergeten worden dat 1) de Maleise variant die in dit gebied gesproken werd uiteraard leek op het latere Balai Poestaka-Maleis en 2) dat veel van de Sumatraanse schrijvers, zoals gezegd, opgegroeid waren met School-Maleis.
  13. ‘Bahasa jang dipakai itoe [Sino Malay] tidak diadjarkan, tidak dipoepoek dalam sesoeatoe sekolah, kata orang Belanda, tidak gecultiveerd. Pohon boeah-boeahan jang dibiarkan sadja toemboeh dihoetan memang djoega berboeah, tetapi hasilnja akan lebih banjak, akan lebih mengoetoengkan, kalau dipelihara baik-baik. Demikian poela dengan boekoe-boekoe Tionghoa-Melajoe itoe.’
  14. Wanneer Balai Poestaka politiek moeilijk liggende publicaties moest publiceren, werd vaak geweigerd dat onder eigen naam te doen.
  15. Zie Jedamski (1992:212). Eén artikel van P. [amoentjak?] in het Volkslectuur tijdschrift Poestaka besprak het vertaalwerk van Volkslectuur op een populariserende wijze (P 1924:44-5). Zie ook Uhlenbeck (1941).
  16. ‘Pendjagaan bagi kebersihan bahasa itu sangat kami hargai. Malah kami taati.’
  17. ‘Kepada redaktur jang sengadja atau tak sengadja agak menjeleweng boleh dikenakan tjap: onegeschikt!’
  18. Woorden zoals ‘verbanning’ of ‘internering’ werden dan ook vervangen door eufemismen, zo als di-Boven-Digoel-kan, die daar speciaal voor gecreëerd werden. Het is onbekend of zulke uitdrukkingen bedacht werden door de Indonesische of de Nederlandse staf. De term bangsa ki — een tamelijk dubbelzinnige uitdrukking in de context van het kolonialisme, maar vaak gebruikt in de tijdschriften van Volkslectuur — stipt een intrigerend aspect aan van de ontwikkeling van een nationale taal. Eén onderzoek naar het Balai Poestaka-Maleis van die tijd zal dan ook zeker niet alleen linguïstisch interessant zijn.
  19. ‘Kalau petundjuk jang achir belum djua memuaskan, kalau karangan itu memang dapat dipe baiki dan bermanfaat, maka Balai Pustaka mengandjurkan agar si pengarang sudi menje kan perbaikan kepada Balai Pustaka sendiri.’
  20. Het afwijzingsbeleid van Volkslectuur raakte niet alleen de Maleise literatuur, ook de regionale talen werden er door beïnvloed. Eén bekend voorbeeld is de roman Buiten het gareel (1940) Soewarsih Djojopoespito. Het Soendanese manuscript werd afgekeurd door K.A.H. Hid directeur Volkslectuur in de jaren 1935-1942, met het argument dat de taal teveel tekortkomingen vertoonde. Men is echter gaan twijfelen of het inderdaad Buiten het gareel was dat afgewezen werd, of eerder het manuscript Mariana van dezelfde auteur.
  21. ‘Kerap kali poela bahasa Melajoe Balai Poestaka didjadikan orang oekoeran dan telaadan.’
  22. Balai Poestaka diberi peranan untuk menyatukan bangsa Indonesia melalui bahasanya b secara sadar maupun tidak.’
  23. Eén heel opvallend voorbeeld is het werk van S. Takdir Alisjahbana, die, naast Hatta en Soek no, ook in de commissie plaatsnam. In zijn ontelbare publicaties over de taalpolitiek noemt hij bijna nooit de koloniale Balai Poestaka als een beslissende factor in de taalontwikkeling in Indonesië.
  24. ‘Dalam soal tata-bahasa Balai Pustaka masih mengambil ukuran kepada bahasa Melaju se’ dalam perbendaharaan kata Balai Pustaka tak dapat lagi menurutkan ukuran bahasa Mela Riau, jang telah dirasakan amat sempit oleh penduduk Indonesia dan tak sesuai lagi den: perkembangan, pertumbuhan atau kemadjuan masjarakat dan kebudajaannja.’
  25. Voor de pogingen van Volkslectuur om de Javaanse taal en literatuur te moderniseren, zie Pigeaud (1932, 1941) en Hooykaas (1932). Tot 1917 werden er in feite meer niet-literaire teksten gepubliceerd in de regionale talen dan in het Maleis (zie tabel 4).
  26. Zie de ARA-documenten (Geh.Vb 313), (Op.Mr 183), en (Geh.Mr AA 120).
  27. Eén uitzondering dient hier vermeld te worden: Nichi ma kojiten, Logat Nippon, een soort Japans woordenboek in Japans schrift, in 1945 door Volkslectuur uitgebracht.

Bibliografie

Aeusrivongse, Nidhi (1976)

Fiction as history. A study of pre-War Indonesian novels and novelists (1920-1942). Ph.D.-thesis Michigan.

Rachmat (1971)

‘Suatu sore bersama Nur Sutan Iskandar’, Intisari 98.

Alisjahbana, Sutan Takdir (1976)

Language planning for modernization. The case of Indonesian and Malaysian. The Hague/Paris: Mouton.

Alisjahbana, Sutan Takdir (1984)

‘The concept of language standardisation and its application to the Indonesian language’, in: F. Coulmas (ed.), Linguistic minorities and literacy, pp.77-98. Berlin: Mouton.

Ardiwinata, D. (1912)

Boeah Tangan dari Commissie voor de Volkslectuur. Dari Hal Kitab dan Landsdrukkerij. Weltevreden: Volkslectuur.

Bodenstedt, Adolf Andreas (1966)

Sprache und Politik in Indonesien. Entwicklung und Funktionen einer neuen Nationalsprache. Heidelberg: Südasien-Instituts Universität Heidelberg.

Calvet, L.J. (1974)

Linguistique et colonialisme: petit traite de glottophagie. Paris: Payot.

Coolsma, S. (1913)

‘De vermeende aap’, Stemmen des Tijds. Maandschrift voor Christendom en Cultuur 2-11 (1912-13):1021-4 1.

Coulmas, Florian (ed.) (1984)

Linguistic minorities and literacy. Berlin: Mouton.

Drewes, G.W.J. (1929)

‘The influence of Western civilisation on the language of the East Indian Archipelago’, in: B. Schrieke (ed.), The effect of Western influence on native civilisations in the Malay Archipelago, pp.126-57. Batavia: Kolff.

Drewes, G.W.J. (1948)

Van Maleis naar Basa Indonesia. Leiden: Brill.

Emeis, M.G. (1949)

‘Maleis en Indonesisch’, in: Wegens bijzondere verdienste opgedragen aan Prof. Mr. J.Ph. Suyling door de Indologische Faculteit te Utrecht, pp.135-50. Amsterdam/Brussel: Elsevier.

Hooykaas, C. (1932)

‘Javaansche uitgaven van Volkslectuur (Balai Poestaka)’, Djawa 12:93-115.

Hooykaas, C. (1939)

‘Modern Maleisch, zijn verspreiding, bruikbaarheid en toekomst’, Koloniale Studiën 23-5:405-38.

Iskandar, Nur Sutan (1960)

‘Peranan Balai Pustaka dalam perkembangan Bahasa Indonesia’, Pustaka dan Budaya VI-8:7-12.

Jedamski, Doris (1987)

Sprachpolitik in Indonesien. Anmerkungen zum Verhältnis von National- und Regionalsprache und Schriftlichkeit. Arbeitstelle Mehrsprachigkeit, Universität Hamburg. [Arbeiten zur Mehr sprachigkeit 28]

Jedamski, Doris (1992)

Die Institution Literatur und der Prozeß ihrer Kolonisation. Entstehung, Entwicklung und Arbeitsweise des Kantoor voor de Volkslectuur/Balai Poestaka in Niederländisch-Indien zu Begin dieses Jahrhunderts. Hamburg: LIT Verlag. [Proefschrift Universiteit Hamburg]

Jedamski, Doris (1995)

‘The subjective factor in cultural change; Between political strategies and ethical idea(l)s: D. Rinkes, a “Marginal Man” in the colonial context’, in: B. Hering (ed.), Pramoedya Ananta T.I. 70 Tahun. Essays in honour Pramoedya Ananta Toer’s 70th Year, pp. 190-210. Townsville (Australia): Yayasan Kabar Seberang. [Kabar Seberang 24-25]

Nieuwenhuys (z.j.)

Rondschrijven. Aan den Lezer; Soerat Edaran. Mendapatkan toewan-toewan pembatja. Archief Bibliotheek Rijksuniversiteit Leiden.

Nota (1910)

Nota over de volkslectuur. Weltevreden: Commissie voor de Volkslectuur.

Ong, Walter J. (1982)

Orality and literacy. The technologizing of the word. London-New York: Methuen.

P. (1924)

‘Membatja kitab; Pembatja — pengarang — kitab. I.(=II)’, Sri Poestaka 6-2 (feb.1924):42-5.

Pamoentjak, K.St. (1942)

Salinan soerat-soerat, oesoel-oesoel dan rapor-rapor. Ongepubliceerd document, privé-archief A. Teeuw.

Pané, Armijn (1938)

‘Tentang Boekoe Melajoe-Tionghoa. (Pidato toean A. Pané didepan radio)’, Sri Po (dec. 1938) 10; Pandji Poestaka XVI (23-12-1938) 102:77-80.

Pigeaud, Th. (1932)

‘Over de beoefening der Javaansche letterkunde in de laatste veertig jaren’, Djawa

Pigeaud, Th. (1941)

‘De Indische uitgevers en de Javaansche letterkunde’, Koloniale Studiën 25:493-506.

Resultaten (1923,1925-30)

Resultaten van de Volkslectuur in het jaar 1923; 1925-30. [Vanaf 1927 onder titel: Kantoor van Volkslectuur. Eenige resultaten van den arbeid in het jaar…] [Batavia: Volkslectuur.]

Rinkes, D.A. (1923)

‘Volkslectuur’, in: Gedenkboek voor Nederlandsch-Indië 1923, pp.183-8. Batavia/Leiden: IC.

Siti Faizah (1980)

‘Tinjauan bahasa roman Indonesia sebelum perang’, Archipel 20:162-75.

Subadio Sastrosatomo (1992)

‘Turut aktif membina Bahasa Indonesia di Balai Pustaka. Apa artinya berjuang untuk martabat manusia’, in: Bunga Rampai Kenangan pada Balai Pustaka, pp.84-99. Jakarta: Balai Pustaka.

Tamar Djaja (1939)

‘Memperkatakan Roman (III)’, Pedoman Masjarakat V-51 (20-12-1939)300 1-2.

Teeuw, A. (1972)

‘The impact of Balai Pustaka on modern Indonesian literature’, Bulletin of the School of Oriental and African Studies University of London 35:111-27.

Teeuw, A. (1973)

‘Taalambtenaren, taalafgevaardigden en Indonesische taalwetenschap’, Forum der Letteren 14-3:163-80.

Uhlenbeck, E.M. (1941)

‘Interessante vertalingen’, Tijdschrift voor Indische Taal-, Land- en Volkenkunde 81:295-306.

Zuber Usman (1955a)

‘Dari Bahasa Melaju ke Bahasa Indonesia. II’, Buku Kita 1-2:59-60.

Zuber Usman (1955b)

‘Riwajat dan pengharapan kepada Balai Pustaka’, Buku Kita 1-6:256-9; 264.


Algemeen Rijksarchief in Den Haag

Openbare Verbalen 1285; 28 Nov 14-36 (856/14)
Openbare Verbalen 2232; Bijl., 15 Febr 21-13 (1063/20)
Geheime Verbalen 313; 29 Mai 28-H/9 (7x/25)
Geheime Verbalen 333; 30 Sept 29-0/19, (627x/20)
Openbare Mailrapporten 183; (2048/22)
Openbare Mailrapporten 313; (811/29)
Geheime Mailrapporten AA 53; (1158x/28)
Geheime Mailrapporten AA 120; (1436x/33)


Bijlagen

Tabel 1

Tabel 1

Tabel 2

Tabel 2


Bron

Doris Jedamski (1997) – De taalpolitiek van de Balai Poestaka